Hans van der Werff kijkt in dit verhaal terug op zijn plaatsing als korporaal radio-radarmonteur aan boord van de Mercuur, of beter gezegd “dat houten ding” of “dat bootje”, zoals hij het liefkozend noemt. Het waren de “wilde jaren ‘70” en voor Hans een gouden tijd met vooral ontzettend veel lol.
Op 16 augustus 1976 werd ik geplaatst op de Mercuur, althans dat was de bedoeling. Ik had gehoord dat het schip op die dag al om 09.00 voor een paar weken zou vertrekken en zo vroeg op pad, daar had ik weinig zin in. Nu kent de marine 2 reistijden, namelijk ERG = Eerste Reis Gelegenheid. Je moet dan het allereerste vervoermiddel uit je woonplaats gebruiken om zo voor 09.00 op de plaats van bestemming aan te komen en red je dat niet dan bestaat de mogelijkheid om eerder te komen en de nacht op de kazerne door te brengen. Deze manier van vervoer moest wel op je reispapieren vermeld staan. Was dit niet het geval, dan mocht je per EG = Eerste Gelegenheid na 08.00 uit je woonplaats vertrekken. Nu wist ik wel van het vertrek van de Mercuur, maar men was vergeten mij de officiële reispapieren mee te geven. Dus ging ik per EG.
Bij de onderzeedienst
Het gevolg was dat ik om 10.15 bij de poort van onderzeedienst – waar de Mercuur gelegen was – zeer verbaasd vroeg waar de Mercuur was. De dienstdoende sergeant wist van niets, dus zei ik hem dat ik eerst even naar de Zeven ging om koffie te drinken waarna ik wel weer terug zou komen.
Om 11.30 was ik er weer en werd direkt doorverwezen naar een zeer boze officier van dienst die mij uitkafferde en vroeg waarom ik niet eerder was gekomen. De Mercuur was al weg met als invaller voor mij een korporaal die op de kazerne werkte in de radio-monteurswerkplaats. Ik deed net of ik van niets wist en hield me van de domme. Uiteindelijk zei hij dat ik dan maar moest beginnen met inrouleren en dan de plaats van de korporaal van de werkplaats maar moest innemen. Trouwens, deze officier bleek achteraf mijn baas te wezen en ik heb nog diverse keren met hem te doen gehad. We zaten niet altijd op dezelfde golflengte, maar toen ik de dienst verliet kreeg ik wel een hand van hem en wenste hij mij veel succes. Ik heb hem later nog eens een brief geschreven met mijn bevindingen op `s Heeren Loo.
En zo heb ik een week of wat bij de Onderzeedienst rondgescharreld. In de werkplaats werden over het algemeen privé-zaken zoals radio’s gerepareerd. Een leuk werkje waar ik veel van heb opgestoken. Verder was het mijn taak als korporaal het controleren en op peil houden van de inventaris. Hier was nog wel het een en ander mee mis. Een groot deel van het gereedschap was niet compleet en daar ben ik geruime tijd mee zoet geweest. Ik heb toen ook geleerd wat het spreekwoord “van het kastje naar de muur sturen” in de praktijk betekent. Als ik bijvoorbeeld een nieuwe schroevendraaier moest hebben omdat dit type niet meer aanwezig was, pakte ik een goed exemplaar, brak deze doormidden en ging vervolgens met één helft naar het magazijn. Daar kreeg ik een formulier dat ik in moest vullen en vervolgens moest ik bij een aantal mensen een handtekening halen alvorens ik een nieuwe schroevendraaier kreeg. Daar was je zo een halve dag zoet mee. Een week later ging ik dan met de andere helft van de schroevendraaier maar het magazijn en dan begon het hele gedoe weer van voren af aan. Uiteindelijk kreeg ik zo het gereedschap weer op orde.
Ik heb ook diverse keren in het wachthok bij de poort gezeten en ook hier kreeg ik het met een officier aan de stok. Op een avond regende het zo erg dat de honden er geen brood van lusten. Met bakken kwam het uit de hemel. Nu zat ik samen met een ondergeschikte in het wachthok en het was de bedoeling dat als er iemand de poort binnen wilde, de ondergeschikte naar buiten moest om de poort open te doen en om de pas te controleren. Ik zei tegen die gast dat hij maar gewoon de poort open moest gooien en dan zwaaiden wij wel als er iemand aan kwam dat deze door mocht. Dat ging een hele tijd goed totdat er iemand voor de poort stopte die persé wilde dat mijn ondergeschikte naar de poort kwam om zijn pas te controleren. Dat weigerde ik en hij blokkeerde vervolgens met zijn auto de poort zodat er niemand meer in kon.

Op een gegeven moment stonden er wel zo’n tien auto’s die er niet door konden en die toeterden natuurlijk om mijn aandacht te trekken. De officier van de wacht hoorde dat getoeter, kwam poolshoogte nemen en vroeg mij wat er aan de hand was. Ik legde hem uit dat het hondeweer was en dat ik het vertikte om naar buiten te gaan dan wel om mijn ondergeschikte naar buiten te sturen. De man was natuurlijk verre van blij met mij en droeg mijn ondergeschikte op om alsnog naar buiten te gaan waarna hij een rapport schreef. De volgende dag mocht ik bij de commandant komen en kreeg ik een berisping.
Als korporaal sliep ik op een apart kamertje in het manschappengebouw. De manschappen sliepen op 1 hele grote zaal met wel 50 man of meer. Het was een oud gebouw met weinig comfort. Als je moest douchen dan kon dat in een gebouw ertegenover. Daar was een grote ruimte met zo’n 15 douchekoppen. Hokjes waren er niet. Het warm water kwam uit een boiler en ik heb het regelmatig getroffen dat de boiler leeg was en dat je je met steenkoud water moest douchen. Het onderhoud van deze gebouwen was in handen van een oude militair werkman. Hoe hij precies heette weet ik niet meer, maar zijn bijnaam was Pietje Stront. De man had nogal een kort lontje en werd regelmatig gepest. Men liet dan bijvoorbeeld omroepen dat er telefoon voor hem was en als hij dan opnam had hij de weersverwachting aan de lijn. Hij ging dan helemaal uit zijn dak en die gasten die hem dat flikten maar lachen natuurlijk. Veel van de onderzeebootjongens hadden een motor en als men dan aan de tap zat werden er natuurlijk sterke verhalen verteld en weddenschappen afgesloten wie het snelst over de afsluitdijk kon rijden. En hoe meer er gezopen werd hoe harder er gereden werd. Al met al een leuke plaatsing.
Eindelijk op de Mercuur
Na een week of 6 was het dan eindelijk zover, de Mercuur was gearriveerd en hiermee begon mijn laatste plaatsing. De Mercuur was een houten mijnenveger die was omgebouwd om torpedo’s te laden, af te regelen en vervolgens af te geven aan de onderzeeër waarmee geoefend werd. Vanaf een onderzeeër werd zo’n torpedo dan afgeschoten met uiteraard een dummy kop. De torpedo moest dan een bepaald traject doorlopen alvorens weer boven water te komen. Hij zond dan een bepaald signaal uit wat door de Mercuur werd ontvangen, waarna de torpedo binnenboord werd gehaald om opnieuw afgesteld te worden. Daarna begon het hele verhaal weer van voren af aan.


Als radio radarmonteur was ik belast met het onderhoud en reparatie van de radar en ontvangapparatuur. Veel van die spullen was ronduit oude meuk. Als je één ding leerde bij de marine was het wel om als iets kapot was het zelf op te lossen. Dit lukte allemaal nog wel, maar ik werd ook geroepen als de telex-apparatuur kapot was en dat gebeurde nogal eens. Hier had ik in zijn geheel geen kaas van gegeten. Als het dan weer eens zo ver was deed ik zo’n lade open, keek er zeer geïnteresseerd in, schoof het ding met een rotklap dicht en gaf daarna nog een schop tegen de kast. Als er dan nog geen resultaat was zei ik dat ik het niet wist. Er ging dan een bericht uit naar de dichtstbijzijnde onderzeeër waarna er een collega kwam, meestal dezelfde sergeant, die het spulletje kwam repareren. Naarmate het jaar vorderde werd onze relatie er niet beter op maar daar had hij meer last van dan ik.


Als de Mercuur zo’n periode van 6 weken weg was deden we in het weekend meestal een haven ergens in Engeland aan. Er ging dan van te voren een bericht uit naar de burgemeester van de betreffende plaats dat wij per dan en dan aan kwamen en dat er een feest werd gegeven en of er vrouwen waren die daar in geïnteresseerd waren. Nou, die waren er zat want de Mercuur was erg bekend en misschien wel berucht. De 3 torpedomakers waar ik veel mee op trok hadden in Engeland in ieder geval een vast vriendinnetje en namen het er van. Het stikte van de foto’s van Engelse vrouwen in ons verblijf, maar zo gauw Den Helder weer in zicht kwam, werd alles zorgvuldig opgeborgen en waren het weer brave huisvaders.

Als radio radarmonteur was je ook tapbaas, disc-jockey en manusje van alles. Als er weer zo’n feest was moest ik de hele boot versieren en zorgen dat er overal muziek was en ‘s avonds voor de drank zorgen. Ik heb ongelofelijk veel schik gehad op dat bootje. We hebben ook eens een weekend voor anker gelegen bij een soort strand. Daar werd een barbecue gehouden. Na afloop waren alleen diegenen die aan boord waren gebleven voor de wacht nog nuchter, de rest was stront en stront lazerus. Tevens bleek dat er een paar bemanningsleden misten. Die waren met hun zatte kop verder het land op gegaan en niet weer terug gekomen. Mens, wat een zooitje! Maar wel veel lol. De jongens die weggelopen waren op dat eiland werden een dag later aangehouden in een naburig dorpje en weer aan boord gebracht. Ze zullen daar eenmaal in Nederland wel een passende straf voor hebben gehad, maar dat weet ik niet meer.
Het was er ook echt vrij. Zo gauw de Mercuur buitengaats was mocht je alle kleren dragen die je maar wilde, dus ook gewoon burgertenue. Dat heb ik nooit ergens anders meegemaakt. Ook heb ik nog eens geprobeerd wat drank te smokkelen. Bij een eerste controle van de marechaussee werd er niets gevonden dus iedereen tevreden naar huis, maar in de daaropvolgend weekend kwamen ze terug en kamden de hele boot uit. Normaal gesproken kwam de gewone marechaussee aan boord, maar nu kwam de zwarte brigade, die bestond uit ex-marine mensen en zij wisten alle trucjes wel. Bij terugkomst was het dan ook een zooitje aan boord. Mijn complete magazijn was overhoop gehaald en diverse schotten waarachter ik drank had verborgen waren weggebroken. De volgende dag moet ik bij de commandant komen om mijn verhaal te doen en om een papier te ondertekenen waarin stond wat men had gevonden en wat de boete was. Verder kreeg ik niet op mijn donder van hem, want hij was zelf ook gesnapt…
Brief van de oudste officier…

Er liep ook nog een kwartiermeester rond, Sam de Ruiter. Het was een oudere Indonesische man waar ik regelmatig een praatje mee maakte. Toen we eens in een storm zaten waren de meeste mensen ziek, zo ook de kok. Sam had nergens last van en stond in de kombuis nasi te maken. Ik had gelukkig ook weinig last en ging dan bij hem langs om wat te eten. Hij kwam uit Weesp en we hebben na mijn diensttijd nog jaren contact gehad tot zijn overlijden.

Als we op zee waren hielp ik de torpedomonteurs nogal eens met het afregelen van de torpedo’s. De accu’s daarvan moesten opgeladen worden tot een bepaald voltage, dat tot een tiende nauwkeurig moest. Je moest daar dus goed op letten en daar hadden zij niet altijd de tijd voor en dan ging ik er op een stoeltje bij zitten.
Radar en onderhoud
Ik herinner me ook dat op een gegeven moment viel de radar uitviel. Het kapotte onderdeel had ik niet aan boord. Daarommoest men het op de brug op het zicht doen. Het was ongelofelijk rotweer en de officier van dienst moest dan regelmatig buiten staan. Als een torpedo afgeschoten was en een bepaalde loopbaan had verricht kwam hij boven drijven en zond een signaal uit dat normaal op de radar te zien zou zijn. Nu moesten ze op het oog op zoek naar dat ding.
Als we in Den Helder lagen was het mijn taak om alle apparatuur waar ik verantwoordelijk voor was te onderhouden. Nu wist ik uit ervaring dat je niet te veel in die oude apparatuur moest rommelen, want vaak kwamen er dan meer storingen van dan als je het maar zo liet. Dus ik tekende trouw op allerhande kaarten af dat ik onderhoud had gepleegd, maar deed er niets aan. Ik hielp liever de matrozen met verven en dergelijke. Op een dag werd ik door een officier van de wal gesnapt. Het was dezelfde man waarmee ik ook op de Onderzeedienstkazerne van doen had gehad. Hij was niet blij met mij en ik kreeg wel het een en ander te horen. Ik knikte ja maar deed nee. In het vervolg kreeg ik van de jongens een seintje als hij er weer eens aan kwam.
Afscheid met een vies drankje op torpedo
Op mijn laatste vaardag hebben een paar jongens me vast gebonden op een torpedo en me een of ander vies drankje als afscheid op laten drinken. Daarna was het zaak mijn opvolger goed in te werken, nog wat rond te lummelen en op de laatste dag uitrouleren. Op 16 augustus 1977 kwam er een eind aan mijn avontuurlijk bestaan bij de marine. Ik had dacht ik nog 2 weken vakantie waarna ik op ‘s Heeren Loo aan de gang ben gegaan. Dit is een instelling in Ermelo voor geestelijk gehandicapten en daar heb ik ruim 30 jaar tot aan mijn pensioen gewerkt.
Meer verhalen van oud-opvarenden
Kijk op > Oud-opvarenden